Als je naar de poëtische toespraken van Maarten luisterde, was wat je hoorde de stilte, wat je voelde ontroering.
Dat geeft een aandacht waar je in kunt rusten. Zoals je die alleen kent van de bijzondere momenten in je leven, waarin je geheel opgaat in het gebeuren; waarin alles wat je normaal bezighoudt en belast, van je afgenomen is.
Maarten dichtte:
Zitten is heel dichtbij de dood zijn,
zodat je zijn liefelijkheid kunt voelen.[1]
zodat je zijn liefelijkheid kunt voelen.[1]
Als we daar zaten en naar hem luisterden, in een wijde kring om hem heen, was er een intensiteit waarin leven en dood verenigd zijn, waarin ieder moment sterft aan het volgende, waarin eeuwig bewustzijn tot aanschijn komt uit de krochten van de tijd.
“Ik gebruik woorden,” zei Maarten in een van zijn laatste toespraken, “ik kan niet anders, ik heb niet het formaat dat ik door hier te zitten, het jullie mogelijk maak te ervaren.”
Dat begrip ‘formaat’ hoorde ik hem in dit verband één keer eerder gebruiken, toen hij zei dat hij niet ‘het formaat van Krishnamurti’ had – de leermeester uit zijn jeugd, van wiens nabijheid hij zich nog altijd gewaar was.
Het is dezelfde achting die zijn leerlingen voor Maarten voelden – die in ons blijft voortleven.
Het is dezelfde achting die zijn leerlingen voor Maarten voelden – die in ons blijft voortleven.