dinsdag 26 maart 2013

Who's Afraid of Red, Yellow and Blue III (2)


1972, tentoonstelling van schilderijen van Barnett Newman in het Stedelijk, Amsterdam.
Gewoontegetrouw ging ik kijken, het Stedelijk was zo'n beetje mijn tweede huis.
Het was het jaar waarin ik aan de ‘Cape’ werkte, een eenvoudig beeld van 2,20m hoog, in klei, met een spleet in het midden aan de voorzijde. Het was gespeend van dramatiek, en daarin anders dan het werk van voorgaande jaren.
Het was een warme dag, die dag dat ik naar Newman ging kijken, en ik had nog nooit van hem gehoord.
Wat ik zag was veel licht van lampen vanaf het plafond, en kleurvlakken aan de wanden.
“Alweer zo'n Amerikaan met megagrote formaten,” dacht ik, en ik ging zitten en keek naar mijn voeten. Zo zat ik een poos. Ik had geen zin om mijn best te doen om iets te begrijpen wat ik niet begreep. Maar na een tijd kreeg ik een gevoel alsof er stralen licht vanaf de muur mijn schedel aanraakten, en ik keek op om te zien wat het was.
Ja, het waren die grote doeken met die intense kleurvelden.

Ik ben geen schilder. Pas later las ik over zijn techniek, die hij een beetje geheim hield.
Hij schilderde met olieverf, met een penseel, laag over laag in transparante kleurvlakken, zodat de kleur aan diepte won en begon te stralen. Hij stond er dicht op en woonde in die kleur. Hij wilde dat de toeschouwer ook dicht op het doek zou staan, maar in het museum geldt een afstand van drie meter.
Desondanks maakte hij dus eigenlijk een plek om te zijn en bepaalde maten en afstanden.
Daarbij gebruikte hij stroken plakband om het beeldvlak structuur en een verborgen symmetrie te geven. Na het schilderen trok hij het plakband weg en zo ontstonden de ‘zips’.
Misschien baseerde hij zich op de getallenmystiek van de Kabbala en zijn daardoor de verhoudingen van de kleurvelden zo levend, en ontstaat zo de ervaring van ‘Makom
, de plek waar de mens woont en waar God tot hem spreekt en waar de mens tot God spreekt.

Newman voelde zich ook verbonden met het Chassidisme, las de verhalen van Rabbi Nachman (die Maarten een paar maanden voor zijn overlijden opnieuw wilde horen).

Hoe het is afgelopen met ‘Who is afraid of red, yellow and blue’ is bekend: iemand maakte er met een mes een diepe snee in, het werd gerestaureerd door Goldreyer in Amerika, de snede werd gaaf opnieuw geweven, maar Goldreyer overschilderde het hele doek met alkyd/verf (buitenverf voor huisschilders) en bedekte zo voor altijd de stralende olieverf.
Nu is het doek dood.


Hanna Mobach

maandag 11 maart 2013

Who’s afraid of Red, Yellow and Blue III


Onlangs ging ik op bezoek bij een van mijn favoriete kunstwerken, ‘Who’s afraid of Red, Yellow and Blue III’ van Barnett Newman, in het pas heropende Stedelijk Museum. Sinds 35 jaar, toen ik net in Nederland was, en veel – waarschijnlijk te veel – tijd had om te niksen, ben ik gefascineerd geweest door dat schilderij en ging ik heel vaak naar het Stedelijk, om naar de toen al onovertroffen permanente collectie te kijken en dus vooral naar ‘Red, Yellow and Blue’. Soms ging ik alleen voor dat ene schilderij, want ik kon gratis naar binnen. 
Ik had het nu jarenlang niet in het echt gezien, omdat ik in mijn huidige alledaagse leven vaak de tijd en energie niet heb voor dat soort ‘frivoliteiten’, en natuurlijk ook omdat het museum sinds 2004 gesloten is geweest. 

Who’s afraid of Red, Yellow and Blue III (1967, 245x543 cm)

Cathedra (1951, 243x543 cm)

(Deze plaatjes doen geen recht aan de schilderijen; die moeten in het echt gezien of eerder, beleefd, worden)

Ik had me er dus op verheugd en groot was mijn teleurstelling dan ook, toen ik er stond en ontdekte dat ‘Red, Yellow and Blue’ voorlopig niet meer tentoongesteld wordt in de permanente collectie. Nu hangt er ‘Cathedra’, uit 1951; ook een prachtig schilderij, ook een klassieke Barnett Newman. Toch is ‘Red, Yellow and Blue’ het schilderij waaraan ik moest denken toen ik weer in die zaal stond. 

35 jaar geleden - ik was 23 en had Suzuki al gelezen - vond ik zen terug in dat schilderij: een representatie van een ideale gemoedstoestand. De sereniteit die de uitgestrekte kleurvlakte teweegbracht, gaf me een open, ongehaast en ontvankelijk gevoel. 
De verticale strepen in het schilderij beleefde ik aanvankelijk als een soort onderbrekingen in de tijd die ik nodig had om het tot me te nemen, adempauzes. Zelf noemde Newman de verticale kleurstrepen ‘zips’ (ritsluitingen), en inderdaad, daarmee wordt de zee of hemel van kleur – waarin je je kunt verliezen als je maar genoeg dichtbij staat – opengeritst en geeft een glimp van de werkelijke oneindigheid erachter. Een opening naar het licht, de toekomst, de eeuwigheid.
Toen ik dit voor het eerst zag kwam ik misschien wel het dichtst bij een moment van verlichting dat ik ooit heb meegemaakt. Geen wonder dus, dat dat schilderij naast een heleboel andere kunstwerken (niet alleen in de beeldende kunst maar ook in film, literatuur, drama, dans) een van mijn trouwe ouwe vrienden werd en altijd zal blijven. Want het is in de kunsten dat ik inspiratie, verwondering en vreugde vind, en ja, heel soms ga ik ook voor een wandeling in de natuur, maar dat is nooit mijn eerste keus geweest. Het liefst kijk ik naar kunst zonder verhaal. Voor mij geen narratieve verwijzingen die mij aan vergane glorie of de appeltaart van mijn oma doen denken. Geef mij maar een abstract of absurdistisch werk, waarbij ik met het ondoorgrondelijke moment van beleven geconfronteerd word.


Lene Gravesen